Mara

droeg prachtige, zwarte, golvende haren,
die, glinsterend als een aura in de stralende voorjaarszon,
om haar hoofd waren gedrapeerd.
Haar natuurlijke schoonheid werd vervolledigd
door diepliggende, glanzende bruine ogen,
beschermd door volle zwarte wenkbrauwen,
Zij keek als jonge vrouw vol vertrouwen de wereld in,
die zich voor haar ontlook.

Koos woonde in dezelfde straat als zij,
dikwijls had hij haar al ontwaard,
in het voorbijgaan op weg naar school.
Schoorvoetend, niet wetend wat te zullen zeggen,
zette hij dromerig naar haar kijkend,
de route voort.
Haar uitnodigende en warme glimlach,
slechtte zijn schuchterheid,
en deed hem timide zeggen 'Dag tante Mara'.
Ze groette hem vriendelijk lachend terug.

Als lange slierten gecamoufleerde rupsen,
bewogen de geallieerde voertuigen zich richting beider dorp,
zijdelings ervan liepen de manschappen,
uitzinnig van vreugde begroet door de bevolking,
we waren bevrijd.

Koos deelde die vreugde met anderen,
liep in de stoet hossende mensenmassa mee,
rookte als zevenjarige sigaretten,
en at tussendoor chocolade, toegeworpen door de Tommy's.
Plots speelde zich iets raars af op een overvol pleintje,
onder gejoel en geschimp werd een meisje beetgepakt.
Door de opwindende meute heen wringend,
zag hij tot zijn grote ontsteltenis Mara,
standrechtelijk bewerkt door een man.
Naast haar voeten lag een lok haar,
kwijnend van glans naar dof.
Ze had gezoend met een jonge Duitse soldaat,
luidde de aanklacht, vernam hij nog van een omstander.
Eensklaps veranderde Koos' vreugde in verdriet;
gedesillusioneerd door de tijdelijke verminking
van een mooie vrouw,
beroofd van de jeugdige schoonheid van haar leven.
Hij kon het niet langer meer aanzien.
Op weg naar huis biggelde door de ontstane emoties,
een traan over zijn wang.
Liefde bleek niet grenzeloos te zijn.

Henny Bennink